Menu

Vereniging Dorpsbelangen Schipborg

Toekomst van de landbouw in Noord-Drenthe tot 2020

Op 3 februari 2006 vond te Zeijen een door de Rabobank, in samenwerking met LTO’s, georganiseerde bijeenkomst plaats over de toekomst van de landbouw in Noord-Drenthe tot 2020. Voordrachten werden gehouden door de heer dr. Jaap Hanekamp (Stichting Heidelberg Appeal Nederland) en mevrouw Annie Schreijer-Pierik (Voorzitter Vaste Kamercommissie Landbouw). De belangstelling in het Zalencomplex Hingsman was, met ruim 200 geïnteresseerden, overweldigend.

Geplaatst op 23/03/2006

Landbouw heeft ijzersterke toekomst
Vanuit de visie van de heer Hanekamp heeft de boer in Nederland toekomst te over. Allerlei in het verleden aan de landbouw toegeschreven rampen, zoals het grote ‘Waldsterben’ uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw door ‘verzuring’ uit ammoniak, zijn inmiddels achter de horizon verdwenen. Het bleek allemaal zwaar overdreven. Het verdwijnen van dergelijke doemscenario’s, in combinatie met een nog steeds toenemende voedselbehoefte vanuit een groeiende wereldbevolking, staat garant voor een ijzersterke toekomst van de landbouw in de wereld. Ook in Nederland, en dat niet alleen omdat Nederland beschikt over goede landbouwgrond met een zeer hoog productieniveau, maar ook vanuit strategische overwegingen. Niemand zal ons land net zo afhankelijk van voedselimporten uit politiek instabiele landen willen maken, als dat nu het geval is voor olie-importen. Daar komt dan nog bij dat de landbouw in Nederland, zeker ook in onze regio, een bepalende factor is bij het open en leefbaar houden van het landschap.

Dilemma’s in de landbouw zijn er natuurlijk te over. Moeten we meer in de richting gaan van de biologische landbouw, met voor eenzelfde productie een veel groter ruimtebeslag? Moeten we verschillende takken van landbouw maar opgeven en de producten daarvan maar uit andere landen halen? Met alle logistieke problemen van dien? Hoe gaan we om met de instabiliteit voor landbouwproducten op de wereldmarkt? Hoe gaan we om met schaalvergroting en kwaliteitsverbetering? Hoe combineer je landbouw met natuuronderhoud? Antwoorden op dergelijke dilemma’s zullen zeker niet uit de lucht komen vallen. Die zijn alleen vanuit een goed georganiseerde, zelfbewuste, zichzelf vernieuwende en politiek actieve agrarische bedrijfstak te verwachten.

Het politiek krachtenveld
Als lid van de Tweede Kamer gaat mevrouw Schreijer-Pierik in op de meer politieke aspecten bij de toekomst van de landbouw in Nederland in het algemeen en Noord-Drenthe in het bijzonder. Vanuit het Europese landbouwbeleid speelt op dit moment het afbouwen van productgerichte landbouwsubsidies, het invullen van de inkomenssteun, die daarvoor gedeeltelijk in de plaats is gekomen, het verhogen van de duurzaamheid van de landbouw, alsmede het op alle niveau’s terugdringen van de regelgeving.

Het grote belang van de landbouw voor de voedselproductie en het leefbaar houden van het platteland staat in de internationale politiek niet ter discussie. Hoe er landelijk en vooral ook regionaal met de landbouw wordt omgegaan, zal sterk afhangen van hoe de landbouw zichzelf presenteert. Uitermate belangrijk daarbij is hoe het algemene publiek tegen het landbouwbedrijf aankijkt en in welke mate de landbouw daarbij regionaal, nationaal en internationaal een helder eigen geluid kan laten horen. Zonder een goede organisatiegraad zal dat niet kunnen.

De achterliggende eeuw wordt gekenmerkt door een overvloed aan regelgeving in de landbouw, waarbinnen nauwelijks nog ruimte voor nieuwe ontwikkelingen overbleef. Op dit moment is het overheidsbeleid er niet alleen op gericht de overregelgeving terug te dringen, maar ook om door overdracht van bevoegdheden de overblijvende regelgeving vooral op regionaal niveau te leggen. Dorpen en regio’s zullen zelf moeten bepalen waar ruimte geboden wordt voor bewoning, agrarische en andere bedrijven, toerisme en recreatie. Voor de landbouw gaat het dan in principe om gebiedsgericht maatwerk, zoals het via herverkaveling scheppen van nieuwe mogelijkheden voor levenskrachtige boerenbedrijven.
In de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening en vergunningverlening gaan veel bevoegdheden naar de gemeenten. Op landelijk niveau zijn al veel blokkades geschrapt, alhoewel dat op provinciaal niveau nog wel eens tot spanningsvelden kan leiden. Zeker waar, zoals in Drenthe, het bestuur politiek anders van samenstelling is dan het bestuur op landelijk niveau, kan dat het geval zijn.

Als er naar trends wordt gekeken, dan valt op dat het aantal boerenbedrijven de laatste vijftig jaar met zo een 80% is afgenomen. Dat het oppervlak van het agrarisch gebied over dezelfde periode met een 20% is afgenomen, maakt duidelijk dat het oppervlak per bedrijf sterk moet zijn toegenomen. Deze trend zal zich de komende jaren ook voor Drenthe ongetwijfeld doorzetten, al lijkt een Amerikaanse situatie, de meeste landbouwbedrijven in handen van een handje vol grote ondernemingen, voorlopig gelukkig nog ver weg. Alleen al voor de leefbaarheid van het platteland lijkt dat laatste bijvoorbeeld bepaald niet wenselijk!
Voor alle duidelijkheid: de investeringen in de totale agrarische bedrijfstak groeien op dit moment nog steeds en ook de financiële positie is redelijk te noemen. Voor doemdenken is dus bepaald geen reden!

Bio-brandstoffen
In de EU is sprake van een beleid gericht op een toenemende inzet van bio-brandstoffen in het wegverkeer. Naast het terugdringen van onze afhankelijkheid van import van olie uit instabiele werelddelen gaat het dan om het verminderen van de uitstoot van kooldioxyde. Bio-brandstoffen zouden bij hun verbranding in principe alleen die hoeveelheden kooldioxyde in de atmosfeer brengen, die eerder door de gewassen waaruit zij zijn gewonnen juist aan deze atmosfeer waren onttrokken. In principe, want wanneer de totale hoeveelheid energie, die nodig is om deze gewassen te oogsten (energie voor grondbewerken, bemesten, oogsten, transport) en deze oogsten om te zetten in bio-brandstoffen (energie voor productie ervan in fabrieken), groter is dan de energie die door verbranding uit deze bio-brandstoffen kan ontstaan, dan zal er van een kooldioxidewinst geen sprake zijn (als je 2 liter benzine nodig hebt om 1 liter bio-brandstof te maken, dan ga je natuurlijk niet de goede kant op!).

Van alle bio-brandstoffen lijkt bio-ethanol (de alcohol in bijvoorbeeld bier en wijn) op dit moment verreweg het belangrijkste. Dat komt niet alleen door sterke verbeteringen in de technologie om bio-ethanol te maken, maar vooral ook door de vermarktbaarheid van de bij deze technologie gevormde bijproducten. Daardoor worden niet alleen de productiekosten beter terugverdiend, maar kunnen bovendien bijkomende besparingen aan fossiele brandstoffen worden verkregen als die bijproducten andere producten kunnen vervangen. Voor bio-diesel uit koolzaad is het kennelijk nog niet zover: de kooldioxydebalans daarvoor is op dit moment volgens Hanekamp waarschijnlijk nog negatief.

Van alle landbouwgewassen waaruit bio-ethanol gewonnen kan worden, lijken snel-groeiende bomen of bijproducten van voedselgewassen de beste kansen op te leveren. Netto energiewinsten met een factor 5 zouden hier mogelijk zijn, waarbij dan wel moet worden aangetekend dat veel van deze winst zit in het verbranden van de bijproducten in electriciteitscentrales. Het rechtstreeks verbranden van bijvoorbeeld houtsnippers in dergelijke centrales wordt dan als het ware vervangen, door eerst uit deze snippers bio-ethanol te winnen voor het wegverkeer, om daarna de restproducten alsnog in deze centrales te verbranden.

Voor Drenthe, waar steeds meer landbouwgebieden lijken te worden omgezet in natuurgebieden, zou in een overgang naar op de productie van bio-ethanol gerichte productiebossen wellicht een rendabel alternatief voor de landbouw kunnen bieden. Maar daar komt dan wel weer het door de heer Hanekamp naar voren gebrachte probleem van het gigantische ruimtebeslag om de hoek kijken, wil de uiteindelijke productie van bio-ethanol werkelijk wat kunnen voorstellen. Als de milieukosten daarvan in rekening worden gebracht, hetzelfde probleem dus als bij het vergelijken van de biologische landbouw met de ‘normale’landbouw, dan lijkt het in onze omgeving vooralsnog veel verstandiger zich voor 2020 vooral te richten op een in hoofdzaak op voedselproductie gerichte landbouw. Laat de houtsnipperproductie maar over aan landen als Finland, met hun naar verhouding tot hun bevolking gigantische bossen!

Conclusies
Een vitale en duurzame agrarische bedrijfstak is alleen mogelijk op basis van een gezonde economische, sociale en ecologische bedrijfsvoering. De overheid stelt de kaders waarbinnen ontwikkelingen kunnen worden opgepakt. Planvorming moet binnen die kaders zoveel mogelijk vanuit de regio’s zelf tot stand komen. Bedrijven die zich niet aan de snel veranderende omstandigheden aanpassen, zullen het niet redden. Groter, beter, of anders heet het in Europees verband, wie daar niet aan mee doet zal het uiteindelijk niet volhouden!

Al met al zal dit in grote lijnen voor de toekomst van de landbouw in Noord-Drenthe tot 2020 betekenen:
• Minder regels, verdwijnen van blokkades voor moderne bedrijfsvoering;
• Alleen goede, vernieuwende en creatieve ondernemers blijven over.
• De agrarische bedrijfstak blijft een bepalende rol houden bij de ontwikkeling van het platteland.

Paul Hagel

« Ons aller dorpshuis - Waterplan Aa en Hunze »